Ama Mandrania: de afgoden begraven |
zondag 25 maart 2007 | |
In de 19e eeuw leefde Ama Mandrania. Hij woonde op het eiland Nias, aan de westkust van Sumatra, in de Indische oceaan. Hij wilde christen worden maar had moeite om zijn afgodsbeelden weg te doen. Waar de zendelingen in de eerste tijd bij het dopen der heidenen vooral op letten, dat was het wegdoen der beeldjes van huis- of familiegoden. Wie zijn goden nog in huis hield, uit vrees voor ongelukken of wraak, kon niet gedoopt worden. Nu was het voor velen gemakkelijk zich te laten dopen, omdat alleen de oudste van het gezin of de familie, de huis- of de familiegoden bewaren moest. Wie geen goden te bewaren pad, kon zich dus gemakkelijk laten dopen.
![]() (Inboorlingen van de Markiezen-eilanden of Marquesas-eilanden, Stille Oceaan, met afgodsbeeld) Voor Ama Mandrania, de Niasser, die de oudste van een grote familie was, was het moeilijk. Hij wilde graag Christen worden, want reeds verschillende familieleden waren gedoopt; hij zelf was nog wel heiden, doch slechts uit vrees. Hij zon op middelen, om zich van de goden, die onder zijn berusting en bewaring stonden, te ontdoen.
Hij ging naar een ander, oud familielid, die zelf vader van een gezin was en vroeg: "Oom, ik wil mij bij de zendeling laten dopen, maar dan moet ik de goden wegdoen. Wilt U bewaarder van de goden worden? U bent toch geen Christen."
Ama Mandrania ging weer naar een ànder, oud familielid en vroeg of deze de familiegoden wilde bewaren. Ama Mandrania stond in gedachten. Wat was er toch veel veranderd! Vroeger was men er trots op, werd men geëerd, als men bewaarder der goden was. En nu . . . was ieder blij, die ze niet had; en wie ze wèl bezat, deed alle moeite ze weg te doen. Wat moest hij doen? Heiden wilde hij niet blijven. En toch kon hij zijn goden niet kwijt. Niemand wilde ze hebben.
Ama Mandrania ging naar zendeling Dornsaft. Ama Mandrania schrok en zei niets. De zendeling merkte het en omdat hij wilde dat Ama Mandrania zich vrijwillig van zijn afgoden zou ontdoen, wilde hij niet verder aandringen en zei alleen: "Denk over ons gesprek eens na en kom over een poosje eens bij me." De Niasser ging heen, teleurgesteld. Begraven? In de grond stoppen? Neen, dat was toch te bar. Hij was geen heiden meer, maar. . . waarvoor was dat nu nodig, om dingen, die je vroeger aanbad en vereerde, in een kuil te stoppen! Daarbij, je kon toch nooit weten... Zó'n vréselijke belediging zouden ze niet ongestraft kúnnen laten. Ze zouden zich toch niet laten vernietigen?
Het werd voor Ama Mandrania een zware strijd. Een strijd die hem stil maakte: een strijd in zijn hart. Was hij dan tóch nog bang voor die beeldjes?
Toch, na een week had de Niasser zijn besluit genomen. Hij ging naar de zendeling en zei: "Ik zal ze begraven." Op de dag van de vreemde begrafenis waren de heidense toeschouwers toegestroomd. Het was overal bekend geworden, dat Ama zijn goden zou begraven. Nu zou er wat gebeuren, dachten de heidenen. Er was spanning onder de menigte, terwijl Ama het graf groef. Hier, vlak bij, lag zijn grootvader begraven, die zo trouw de beeldjes had bewaard en geëerd. En die kleinzoon deed nu zó met hen. Zulk een goddeloosheid hadden de hei~ denen nog nimmer zien bedrijven. Maar zo'n daad kon niet ongestraft blijven. Mompelend keken ze naar Ama, die het graf groef. . .
![]() Krijgers van Nias, 1931 Toen dit gereed was, trad zendeling Dornsaft naar voren en sprak voor de grote schare een dankgebed tot God uit, die met zijn vredemakende geest de angst voor de afgoden verdreef. Daarna gaf hij Ama een wenk en... deze wierp zonder zich te bedenken zijn goden in de kuil. Dof ploften ze neer. . .
Nu zou het gebeuren! De wraak. De menigte wachtte, in angstige spanning. © Keerpunt, 2007 Bron: Joh. van Hulzen en P. Lok, Zendingsleesboek voor de chr. scholen in Nederland en Indië, pp 144-147. Utrecht: Kemink en Zoon N.V., zonder jaar. Het verhaal is afkomstig van de Rijnsche Zending. Voor Keerpunt bewerkt door Kees Langeveld.
Bronnen van de afbeeldingen |